Verklaar je nader

Een groot gedeelte van het werk van de dirigent bestaat uit 'interpreteren'. Maar wat is dat eigenlijk? In de filosofie bestaat een stroming die zich met deze vraag bezig houdt: de hermeneutiek. De hermeutiek begon als een hulpwetenschap bij de interpretatie van oude teksten en de bijbel, maar heeft zich in twee eeuwen ontwikkeld tot een belangrijke filosofische stroming voor met name de geesteswetenschappen. Vandaar dat de meeste studenten in de geesteswetenschappen ook hebben moeten zweten op dit stukje wetenschapsgeschiedenis. Voor muziekstudenten is dit totaal anders, de meeste musici zullen nooit gehoord hebben van 'hermeneutiek'. Opmerkelijk, omdat musici vrijwel iedere dag aan het 'interpreteren' zijn. En sommige belangrijke denkers (zoals Gadamer) de kunsten juist als voorbeeld nemen. In deze blog onderzoek ik een aantal vooraanstaande denkers uit deze stroming om hopelijk wat meer grip op deze taak van de dirigent te krijgen. Te beginnen met Paul Ricoeur: over de dialectiek tussen verklaren en begrijpen.

 

De hermeneutiek heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt sinds haar praktische oorsprong als hulpmiddel bij juridische kwesties en gereedschap bij de exegese of duiding van teksten uit de oudheid. Met name in de Romantiek en in het werk van Wilhelm Dilthey groeide de hermeneutiek uit tot een filosofie die poogt de mens en zijn handelen te begrijpen door de cultuuruitingen te interpreteren. Dilthey stelde dat het menselijk leven niet te begrijpen is via de methode van de natuurwetenschappen. Hij zocht daarom naar een nieuwe fundering en methode voor de menswetenschappen, die het menselijk handelen niet probeerde te verklaren (erklären) door objectieve kennis te verkrijgen op basis van oorzakelijke verbanden, maar probeerde te begrijpen (verstehen) door haar ‘output’ te interpreteren. 

Nadat de hermeneutiek door toedoen van Heidegger een ontologische wending doormaakte (het mens-zijn ìs verstaan), werd deze lijn in de twintigste eeuw doorgetrokken door Hans-Georg Gadamer. Volgens hem spiegelden de menswetenschappen zich nog steeds teveel aan de wetenschappelijke methode en het correspondentiemodel van de waarheid. Echter de volstrekt andere aard van de geesteswetenschappen vertoont volgens Gadamer meer overeenkomsten met de manier waarop ‘waarheid tot spreken komt’ bij ‘de ervaring van kunst en bij de ervaring van de geschiedenis zelf. Dat zijn stuk voor stuk ervaringswijzen waarin zich de waarheid te kennen geeft die niet met de methodische middelen van de wetenschap geverifieerd kan worden.’[1]Er is hier geen vaste methodologie, de waarheid gebeurt als het ware in de interpretatie. Aldus verscherpte Gadamer de tegenstelling tussen het natuurwetenschappelijke verklaren en het geesteswetenschappelijke begrijpen tot het uiterste.

Deze lijn in de geschiedenis van het denken is wat Ricoeur de romantische hermeneutische traditie noemt en hieraan hebben wij de ‘contrasterende dualiteit’ tussen verklaren en begrijpen te danken.[2]Het ‘verklaren’ wordt traditioneel verbonden met de deductieve methode van de natuurwetenschappen en het ‘begrijpen’ met de interpretatieve methode van de menswetenschappen. Ricoeur beschrijft dit verschil als een diepe kloof: ‘De dichotomie tussen begrijpen en verklaren in de romantische hermeneutiek is zowel epistemologisch als ontologisch. Twee methodologieën en twee domeinen van werkelijkheid, natuur en geest, staan erin tegenover elkaar.’[3]

Hiernaast heeft zich in de twintigste eeuw een totaal andere traditie ontwikkeld: het structuralisme. In deze stroming speelt taalwetenschap een grote rol. Deze school, met een sterk objectiverende methode is met name groot geworden dankzij de ideeën van Ferdinand De Saussure en Roman Jakobsen. Kort gezegd wordt in deze school de betekenis van een tekst van binnenuit verklaard door de analyse van de taalstructuren en hun relaties. Met name in de jaren 60 en 70 werden in deze tak van wetenschap aansprekende resultaten behaald. ‘De structuralistische literatuurtheoretici staan samen een benadering van (…) teksten voor die breekt met het verstehen als methode’.[4]

Ricoeur verzet zich tegen de strikte scheiding van verklaren en begrijpen en het idee dat deze twee begrippen hun eigen domein van kennis hebben en weigert ze als elkaars ‘eenvoudige tegendeel’ te zien.[5]Hij beoogt met zijn interpretatie-theorie een synthese tussen de hermeneutische interpretatie en de structuralistische analyse. De kernvraag van dit essay is: hoe slaagt Ricoeurs interpretatie-theorie er in deze traditionele tegenstelling tussen verklaren en begrijpen te overbruggen?  

Allereerst moet gezegd worden dat Ricoeur deze synthese niet uit vredelievendheid onderneemt, om tot een soort ‘polder-interpretatie-methode’ te komen. Zijn conclusies volgen uit een grondige fenomenologische analyse van het taalgebruik (parole). Zodra taal ‘gebruikt’ wordt ontstaat volgens Ricoeur namelijk het probleem van de interpretatie. Het taalsysteem (langue) waarop de structuralisten zich richten is immanent en verwijst louter naar zichzelf. Pas bij de uiting ontstaan de uitdagingen van de interpretatie.

Ricoeur wijst daarbij allereerst op de conversatie. In een gesprek bestaat een vanzelfsprekende en directe band bestaat tussen spreker en luisteraar. Het probleem van de interpretatie begint als er een zekere afstand wordt gecreëerd, hetzij door een verwijdering in tijd of in het medium. Bijvoorbeeld: een zin wordt op schrift gesteld. Dan wordt de luisteraar een lezer en de spreker een auteur. Of deze zin groeit uit tot een werk, met een eigen, zelfstandige structuur en logica. Dit zijn allemaal verschillende fases van distantiatie.In een gesprek bestaat er een organische en onontwarbare band tussen gebeuren en betekenis en analoog hieraan tussen verklaren en begrijpen. In dialoog kan zo nodig direct gecorrigeerd en bijgestuurd worden. In de verschillende fases van distantiatie wordt dit steeds lastiger en zijn we in toenemende mate op interpretatie aangewezen.

In zijn werk ‘Tekst en betekenis’ legt Ricoeur uit dat in de interpretatie de twee polen van verklaren en begrijpen niet zonder elkaar kunnen en elkaar aanvullen. Hij behandelt ze niet ‘in dualistische termen, maar als een complexe en verregaand bemiddelde dialectiek’[6]. Enerzijds heeft de interpretatie de structuralistische analyse nodig en anderzijds kan de structuralistische methode niet zonder het hermeneutische begrijpen, om de ‘zin’ van een tekst te kunnen vatten. 

Maar hoe werkt deze dialectische verhouding nu eigenlijk in de praktijk? In het opstel ‘Verklaren en begrijpen’ zet Ricoeur dit op – naar eigen zeggen – didactisch verantwoorde wijze in twee richtingen uiteen. Ten eerste door ze ‘te beschrijven als een bewe­ging van begrijpen (understanding) naar verklaren en vervolgens als een beweging van verklaren naar bevatten (comprehension).’[7] Hieronder zal ik beide richtingen in een samenvatting weergeven.

De eerste beweging van begrijpen naar verklaren van een tekst verloopt van een aanvankelijk ‘gissen’ naar ‘toetsen’. Als we een tekst lezen staan we op verschillende manieren op afstand van de schrijver: we gaan er tenminste van uit dat hij niet aanwezig is en zijn ideeën schriftelijk in een werk heeft gecondenseerd en vormgegeven. Door deze verwijdering ‘valt de verbale betekenis van de tekst niet langer samen met de bedoeling of intentie van de auteur’.[8]  In deze gevolgtrekking schemert Ricoeurs voornaamste kritiek op de Romantiek door. Het werk wordt nu een op zichzelf staand geheel en de intentie van de auteur is onbekend. Door deze loskoppeling kunnen we naar de betekenis in eerste instantie alleen maar ‘gissen’. ‘Het probleem van het correcte begrip kan niet langer worden opgelost door een eenvoudige terugkeer naar de veronderstelde situatie van de auteur.’[9]

Ricoeur onderscheidt drie manieren waarop we bij het construeren van een betekenis een gissing doen. Allereerst proberen we een tekst op te vatten als een geheel. Een woord is polyseem, kan meerdere betekenissen dragen en een zin kan ambigu zijn, maar een ‘taalkunstwerk’ is ‘meer dan een lineaire reeks zinnen. Het is een cumulatief, holistisch proces.’[10]In een circulair proces probeert de lezer vanuit de delen het geheel te vatten en omgekeerd, maar er is vooralsnog geen garantie dat dit het juiste begrip is: het is een gissing.

Voorts proberen we een tekst te lokaliseren. Dat wil zeggen: we nemen een bepaald perspectief in van waaruit we de tekst als uniek werk begrijpen. Vanuit het brede genre moeten we de tekst in haar uniciteit proberen te begrijpen. ‘De lokalisering en individualisering van de unieke tekst berust even­eens op gissing.’[11]Ten derde kunnen in een tekst verschillende ‘horizonten van betekenis’ geïmpliceerd worden. We kunnen een tekst met andere woorden op verschillende manieren lezen. De semantische kern van de tekst geeft een kader aan deze mogelijke betekenissen, maar ook hierbij speelt het gissen een grote rol.

Dit initiële begrip dat door gissen tot stand komt kunnen we vervolgens ‘toetsen’. Er zijn vele interpretaties mogelijk gebleken, maar zeker niet alle interpretaties zijn even waar. Door middel van de toetsing kunnen we ‘bewijzen’ vinden om de correctheid een bepaalde lezing te beargumenteren. Dit bewijzen moeten we volgens Ricoeur niet zien als een ‘empirische verificatie’, maar meer als een manier om een rangorde aan te brengen in mogelijke interpretaties volgens de ‘waarschijnlijkheidslogica’. Deze wisselwerking tussen het subjectieve gissen en objectieve toetsen is circulair en gebeurt op een manier die we kennen van de hermeneutische cirkel. Deze cirkel is hier echter niet vicieus. We kunnen door deze dialectiek tussen gissen en toetsen dichter bij de meest waarschijnlijke interpretatie komen.

In de volgende fase beschrijft Ricoeur een omgekeerde route van verklaren naar bevatten (hij noemt het ook wel toe-eigenen). Daarvoor keren we eerst weer terug naar de situatie van het gesprek. In een dialoog waar beide gesprekspartners aanwezig zijn is de verwijzing naar de werkelijkheid direct en vanzelfsprekend aanwezig. Echter bij geschreven zinnen werkt dit zogenaamde deiktische mechanisme totaal anders. De taal verwijst niet meer naar een daadwerkelijke situatie, maar naar een uitgebreidere wereld. ‘Maar omdat die wereld groten­deels wordt aangeduid en niet getoond, is het mogelijk om volle­dig van de omgevende werkelijkheid te abstraheren’.[12]

Als we een tekst lezen dan kunnen we hier op twee manieren mee omgaan. We kunnen de opheffing van de verwijzing in stand houden en de tekst in deze abstractie bestuderen of de tekst in onze verbeelding ‘actualiseren’ in een nieuwe situatie. Bij de eerste houding wordt de opheffing van de verwijzende functie omarmd en kan de tekst als losstaand van de buitenwereld geanalyseerd worden. Dit is wat volgens Ricoeur bij de verklarende methode van het structuralisme gebeurt. De tekst wordt als gesloten systeem van tekens opgevat en de relaties tussen de verschillende elementen worden in kaart gebracht en zo wordt de structuur van de tekst blootgelegd. Ricoeur beschrijft het beroemde voorbeeld van Claude Lévi-Strauss, die op die manier de betekenis van mythen verklaart door de relaties tussen bundels van eenheden (mythemen) te ordenen. 

Echter, deze betekenis ‘is absoluut niet de ‘betekenis’ van de mythe in de zin van een filosofische of existentiële strekking, maar de verdeling en rangschikking van de mythemen, kortom de structuur van de mythe.’[13]Vandaar dat Ricoeur de methode van de structurele scholen ziet ‘als slechts een van de moge­lijke benaderingen van het begrip tekstinterpretatie.’[14]Uiteindelijk heeft deze methode ook behoefte aan begrip om geen steriel taalspel te worden. Alle relaties moeten tenslotte weer in zinnen worden beschreven, die begrepen moet worden. De structurele analyse is dus een etappe in het grote geheel van de interpretatie, maar wel een noodzakelijke, die het mogelijk maakt om van een ‘naïeve’ naar een ‘kritische interpretatie’ te komen. De structurele analyse tilt de interpretatie als het ware naar een hoger plan en leidt haar van een oppervlakte-interpretatie naar een diepte-interpretatie. 

We hebben nu twee richtingen gezien waarin een dialectische verhouding tussen verklaren en begrijpen werkzaam is. Ricoeur breekt daarmee de veronderstelde tegenstelling tussen deze twee polen volledig af en toont de wisselwerking die ons begrip van een tekst juist verdiept. ‘Voor Ricoeur heeft het structuralisme laten zien dat de objectiverende methodologie van de wetenschappen niet langer door de hermeneutiek uitgesloten kan worden, en de semiologische verklaring van een tekst een noodzakelijke stap is naar het hermeneutische begrijpen van een tekst.’[15]Het verklaren en begrijpen zijn twee verschillende fases van een enkele hermeneutische boog. 

Ricoeur stelt: ‘Een tekst begrijpen, wil zeggen de beweging ervan volgen van 'zin' naar verwijzing; van datgene watde tekst zegt, naar datgene waarover hij iets zegt.’ En hiervoor hebben we beide strategieën nodig. We kunnen ons niet meer permitteren om een tekst intuïtief te begrijpen. Ons aanvankelijke ‘gissen’ moet de toets van het verklaren doorstaan. Hierbij werkt het structuralisme als een correctie op een subjectieve benadering. De veelheid aan mogelijke betekenissen wordt ingeperkt door de objectieve methode. 

Anderzijds wordt bij de structurele school wel eens de vraag gesteld of ze ‘nog wel iets kan opleveren als ‘de’ of ‘een’ betekenis, in een min of meer gangbare zin van het woord’.[16]De structuralistische analyse heeft het begrijpen nodig om een tekst niet tot een ‘necrologie van betekenisloze taaluitingen’ te degraderen.[17]Via de inwendige ‘zin’ van de verklarende analyse komen we tot een dieptesemantiek die een verwijzing naar een mogelijke wereld in zich draagt, waarin de ‘betekenis’ van de tekst wordt onthuld.

Deze dialectiek tussen begrijpen en verklaren leidt tot een interpretatie die verder gaat dan de oorspronkelijke bedoeling van de auteur, de tonende verwijzing van de spreektaal of de structuren van een werk. Het opent een nieuwe wereld in onze verbeelding, die ons iets over ons zelf leert en ons begrip van de werkelijkheid vormt. Op die manier schept het werk ‘een nieuwe manier van zijn.’[18]

 

----------------------- 

[1]H.G. Gadamer, Waarheid en Method. M. Wildschut vert. (Nijmegen 2014), aldaar 10.

[2]P. Ricoeur, ‘Verklaren en begrijpen’ in: Tekst en betekenis. Vert. M. Van Buuren (Baarn 1991), aldaar 132.

[3]Ibidem, 133.

[4]M. Leezenberg en G. De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (Amsterdam 2001), aldaar 171.

[5]Ricoeur, Tekst en betekenis, 58.

[6]Ibidem, 133.

[7]Ibidem, 134.

[8]Ibidem, 134.

[9]Ibidem, 135.

[10]Ibidem, 136.

[11]Ibidem, 137.

[12]Ibidem, 140.

[13]Ibidem, 119.

[14]Ibidem, 141.

[15]S. Schwartz, Hermeneutics and the productive imagination; Paul Ricoeur in the 1970s, in: The Journal of Religion, Vol. 63, No. 3 (Chicago 1983), aldaar: 294

[16]Leezenberg en De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen,173.

[17]Ricoeur, Tekst en betekenis,144.

[18]Ibidem,145.

PAUL_RICOEUR_2__c__louis_Monier_t.jpg